Rick bouwt wagen van frietvet

Rick (11) en Cas (11) helpen bij het bouwen van een carnavalswagen. De wagen hoort bij carnavalsvereniging De Fènpruuvers uit Tilburg. ‘In het begin is het best moeilijk’, zegt Rick (derde van links op de foto). ‘Maar als je weet hoe het moet, gaat het makkelijk.’ Cas (helemaal rechts op de foto): ‘We helpen twee keer in de week.’ 

Op de wagen van De Fènpruuvers komt een grote pop te staan. ‘Een fotograaf’, zegt Rick. ‘Hij ziet eruit alsof hij in de Tropen op vakantie is. Hij zoekt vreemde vogels. De meneer denkt: ‘Je weet maar nooit wat ik tegenkom, daarom neem ik mijn fototoestel mee’.’

Betonijzer
Cas legt uit hoe ze de grote pop maken. ‘Eerst komt er een vorm van betonijzer. Die maken de papa’s en mama’s. Want je moet ook lassen en dat is met vuur.’ Rick: ‘Daarna gaat er gaas overheen. Daar mogen we wel mee helpen. Je moet ook met een tang knippen.’

Na het betonijzer en gaas, gaat er klei over de pop. ‘En dan een laag frietvet’, zegt Cas. Frietvet? ‘Ja, want dan blijft de volgende laag beter plakken’, zegt Rick. ‘Die  is van polyester, een soort plastic.’ Als de vorm van de pop klaar is, moet hij nog worden geverfd. Daar helpen ze ook bij.

 

Roy, Daan en floorball

Roy (12) en Daan (11) zijn de beste floorballspelers van Nederland. Hun teamgenootjes natuurlijk ook. Het is niet de eerste keer: vorig jaar werden ze ook al Nederlands kampioen. Hoe kan dat? Daan: ‘We hebben een hele goede coach: mijn vader.’ Roy: ‘Tijdens de wedstrijden geven we elkaar veel aanwijzingen. Als iemand iets zegt of een teken geeft, weten we precies wat er moet gebeuren.’

Even terug naar het begin. Wat is floorball eigenlijk? Daan: ‘Het is ijshockey in een gymzaal.’ Roy: ‘Je hebt sticks en goaltjes. Je slaat tegen een plastic bal met gaten. Die bal is heel hard. Als je hem op je been krijgt, heb je meteen een blauwe plek.’ 

Reizen
Dat is eigenlijk het enige nadeel van floorball. Of het moet het verre reizien zijn. Roy: ‘Voor onze wedstrijden moeten we altijd naar Utrecht of Amersfoort. Dat komt omdat er nog maar weinig clubs zijn die aan floorball doen.’ Toch waren er dit seizoen nog veertien tegenstanders. 

Roy en Daan kunnen geen sport bedenken die leuker is dan floorball. Roy: ‘Het gaat heel snel.’ Daan: ‘Daardoor is het heel spannend.’ Roy: ‘Meisjes kunnen ook meedoen. In hetzelfde team.’ Daan: ‘Hopelijk gaan er meer kinderen aan floorball doen. Dan kunnen we de wedstrijden dichterbij huis spelen.’ 

 

Marie leert koken 

Laatst bakte Marie (8) thuis een eitje. ‘Ik was vergeten boter in de pan te doen. En in plaats van zout had ik er kipkruiden over gedaan.’ De volgende keer gaat het beter, denkt ze. Waarom? ‘Omdat ik kookles krijg.’

Marie krijgt die les samen met vijf andere kinderen. Iedere woensdagmiddag komen ze bijelkaar. ‘Soms maken we buitenlandse gerechten, want er zijn ook Turkse kinderen die meedoen’, vertelt Marie. ‘Laatst hebben we iets Grieks gemaakt. Dat was lekker. Vooral het sausje. Dat was iets met yoghurt en komkommer.’

Fornuis
Op de foto zie je Marie bij het fornuis staan. Ze heeft haar hockeykleren aan, want straks moet ze trainen. Maar eerst maakt ze champignonsoep. Ze roert in een grote pan en strooit er peterselie in. Uit een potje. ‘Thuis hebben we verse peterselie’, zegt ze. ‘Dat groeit in onze tuin.’

De andere kinderen maken witlofsalade en wentelteefjes. Als het eten klaar is, gaan de koks aan tafel. De champignonsoep vindt Marie niet zo lekker. Ook van de witlofsalade eet ze maar een beetje. ‘Gelukkig zijn er ook wentelteefjes’, zegt ze opgelucht. ‘Die lust ik zeker.’

 

Het T-shirt van Noor

Op de foto zie je Noor (10). Ze wil iets vertellen over haar T-shirt. ‘Mijn vader heeft het gemaakt’, zegt ze. ‘Niet het shirt zelf, dat hebben mensen in India gedaan. Maar mijn vader heeft het bedacht en de tekening erop gemaakt. Dat doet hij thuis met een apparaat.’

Sinds kort heeft Noors vader namelijk zijn eigen bedrijf: Sebastiaen. ‘Zo heette heel vroeger een man die familie van ons was. Nu verkoopt mijn vader T-shirts en truien met die naam. Het leuke is dat je zelf de tekening kunt kiezen die je erop wilt hebben.’

Noor vindt het leuk dat haar vader een eigen bedrijf heeft. ‘Eerst moest hij iedere dag heel vroeg naar zijn werk en was hij pas heel laat weer thuis. Ik zie hem nu veel vaker, want hij is iedere dag thuis. Mijn vader verkoopt alles via een website. Op onze zolder staan nu een heleboel dozen met T-shirts en truien.’

 

Can maakt de woestijn nat

Hoe kun je water in de woestijn krijgen? Can (10), Arne (9) en Rodeyna (11) dachten er veel over na. Niet zomaar, maar omdat ze meededen aan een uitvinderswedstrijd. Samen met hun klasgenoten. ‘In een woestijn hebben de planten een zwaar leven’, weet Can. ‘Ik heb een apparaat bedacht dat water uit de grond kan zuigen. Hoe diep  het ook zit.’

Ook Arne bedacht een waterzuiger. Net als Can maakte hij tekeningen van het apparaat. Ook bouwde hij met karton en plastic bekertjes een voorbeeld. Rodeyna pakte het waterprobleem anders aan.  Lange buizen moeten water van de zee naar de woestijn brengen. ‘Dat water is wel vies’, zegt ze. ‘Dus het wordt in de buizen heel veel rondgedraaid om het schoon te maken.’

Uitvinden is leuk, merkten  de leerlingen. Ook thuis maken ze nu tekeningen van uitvindingen. Can: ‘Ik heb een huis bedacht dat kan vliegen.’ Rodeyna: ‘En ik een hond die kan praten. Gezellig, als je alleen bent.’ 

 

Maxim woont nu in Vietnam

Vorig schooljaar liep Maxim (8) nog naar school. Nu niet meer: hij gaat met de taxi. Dat komt omdat hij op een andere school zit. ‘Ik woon nu in Vietnam’, vertelt Maxim. ‘En daar moet ik met de taxi naar school. Mijn vader werkt hier. We blijven een jaar, dan gaan we weer terug naar Nederland. Het was lang vliegen naar Vietnam, maar hier konden we meteen in het zwembad springen.’

Want dat zwembad ligt bij de flat waar hij woont. Dat is super! Maar na een paar dagen zwemmen, moest Maxim ook andere dingen gaan doen. Hij moest bijvoorbeeld naar school. ‘Ik ga om kwart over zeven al weg van huis, want de les begint om acht uur. Ik zorg altijd dat ik op tijd ben, maar de eerste ben ik nog nooit geweest. Sommige kinderen zijn er al om zes  uur om te trainen voor de zwemclub.’

Les
Maxim krijgt les van meneer Allister Quircke. ‘Hij komt uit Nieuw-Zeeland en hij is heel aardig. We moeten veel moeilijke dingen in het Engels doen, dat vind ik niet leuk. Vietnamees en cultuur vind ik wel leuk. In de kleine pauze eten we vaak ananas en mango. In de grote pauze eten we warm. Ik neem vaak pizza of spaghetti en een aardbeiensmoothie.’

In de klas zitten zeventien kinderen. ‘Ik speel vaak met Martino en Bill. Martino komt uit Italië en Bill uit Korea.’ Een verjaardagsfeestje heeft Maxim ook al meegemaakt. ‘Het was een surpriseparty voor Gijs. Hij komt ook uit Nederland. We hadden ons verstopt en toen hij binnenkwam, sprongen we tevoorschijn. Daarna gingen we zwemmen en pannenkoeken eten.’

 

Iris verzint glowhockey

Het was na een play-backshow bij de hockeyclub. ‘We renden met z’n allen het veld op,’ zegt Iris (11). ‘Dat was superleuk. Het was al donker. Iedereen gilde en lachte. Toen ik thuis was, dacht ik: ‘Hockeyen in het donker! Dat zou leuk zijn.’ 

Een paar maanden later is het zover. Bij de hockeyclub van Iris wordt een toernooi-in-het-donker gehouden. Een glow-in-the-dark-toernooi nog wel, met allerlei lichtgevende spullen. En dat is dankzij Iris. Samen met haar vriendin Pleun (12) heeft ze het toernooi bedacht. ‘Alle jeugdleden mogen meedoen. Ze betalen twee euro. Voor ranja, chips en glowstaafjes. Dat zijn van die staafjes die je moet knakken. Dan geven ze licht.’

Versiering
De hockeyers hebben ook zelf versiering meegenomen. Kerstverlichting en fietslampjes. Iris en Pleun vinden het hartstikke leuk. Samen met hun teamgenoten rennen ze naar de donkere velden. De eerste wedstrijd is tegen de jongens. Na een paar minuten al klinkt gejuich. ‘Was het een goal?’, vraagt een speelster op de reservebank  ‘Ik zie niks.’

In totaal wordt drie keer gejuicht. Door de jongens. ‘Jammer’, zegt Iris als de wedstrijd voorbij is. ‘Maar het was heel leuk. De lijnen zag ik niet zo goed, de bal wel.’ Pleun:  ‘Ik zag juist bal niet goed.  Ik dacht steeds: ‘Hè? Nu staat iedereen ineens weer dáár.’ Volgende keer regelen we een bal met lichtjes.’ Iris: ‘Oké, en lampjes voor op de lijnen.’

 

De teen van Margo

Op de foto zie je de voet van Margo (11). Hij zit in het gips. ‘Mijn grote teen is gebroken’, vertelt ze. ‘Dat hebben ze in het ziekenhuis gedaan.’ Jasses! Waarom?  ‘Mijn grote teen stond helemaal scheef. Hij lag helemaal over mijn andere tenen heen. Omdat ik daar last van had, moesten ze hem breken.’

Het bot in de grote teen van Margo moet nu weer netjes aan elkaar groeien. Daarom mag ze een paar weken niet lopen. ‘En als hij is genezen, gaan ze mijn andere grote teen breken’, zegt Margo. ‘Want aan mijn andere voet heb ik hetzelfde.’

 

Felix pokert

Zin om te kaarten? Kom bij Felix (9) niet vragen om een potje pesten. Pokeren! Dat is wat hij wil. ‘Ik speel vaak poker met mijn vader’, vertelt hij. ‘Hij heeft het me geleerd. Meestal wint mijn vader. Hij heeft veel meer ervaring.’

Pokeren lijkt om Yathzee, legt Felix uit. In plaats van dobbelstenen heb je kaarten om bijvoorbeeld een Grote Straat te maken of Full House. ‘Royal Flush is het hoogste dat je kunt hebben’, legt Felix uit. ‘Dan heb je vijf opeenvolgende kaarten van dezelfde soort. Bijvoorbeeld een aas, koning, vrouw, boer en een tien van ruiten.’

Met pokeren kun je geld verdienen. En verliezen. In casino’s wordt het kaartspel vaak gespeeld. Felix: ‘Ik zou best eens naar een casino willen, maar alleen om te kijken. Om geld zal ik nooit gaan kaarten. Ook niet als ik volwassen ben. Spelen om de meeste fiches is ook leuk.’

 

Eva houdt van wit

Wit is mooi, vindt Eva (9). ‘Vooral voor pony’s. Daarom vind ik Salvador zo leuk. Hij is mijn droompony.’ Eva denkt dat Salvador haar ook erg lief vindt. ‘Bij andere kinderen is hij vaak wild. Dan gaat hij bokken en probeert hij ze eraf te gooien. Bij mij doet hij dat bijna nooit.’

‘Bijna nooit’. Dus het is wel eens gebeurd? ‘Hij is bij mij ook wel eens chagrijnig geweest. Maar ik ben nog nooit van hem af gevallen. Ook niet tijdens een wedstrijd. Gelukkig maar, want ik kan niet tegen mijn verlies.’ 

Eva vond het wel spannend, dat bokken en gekke springen. ‘Je weet niet wat er gaat gebeuren. Dat is wel gek.’