Kira schreef een boek

Samen met haar klasgenoten schreef Kira een boek. Ze wonnen er een prijs mee: het Knetters Penseel. Vanwege de mooie illustraties in het boek.

Het boek dat ze schreven heet ‘Brutus is weg!’. ‘We hebben het vorig jaar gemaakt, toen we in groep 4 zaten’, vertelt Kira (8). Het was een moeilijk jaar. Mats (9): ‘Mijn vader ging plotseling dood.’ Sam (8): ‘Mijn vader was heel erg ziek. Hij is er nu ook niet meer.’ Nkosi (7): ‘Ik deed altijd heel druk en had geen vrienden in de klas.’ Kira: ‘En mijn hond Brutus werd verkocht.’

Kinderboekenschrijfster Jolanda Horsten hielp groep 4 met het schijven van het boek. Ze legde uit dat in een boek emotie (gevoel) moet zitten. Maar ook spanning en humor. Verdriet is ook emotie. Mats: ‘Maar ik wilde niet over mijn vader schrijven.’ Sam: ‘Ik ook niet over mijn vader.’ Daarom werd een afspraak gemaakt: in het boek mochten geen namen komen van mensen die de kinderen kenden.

Tweede Kamer
De naam Brutus wilde de klas wel graag gebruiken. Geen probleem, vond Kira. ‘Daarna bedachten we samen wat er in het boek zou gebeuren’, vertelt Sam. Nkosi: ‘Het leek soms wel de Tweede Kamer, al die discussie.’

Vervolgens kregen alle leerlingen een een schrift om het verhaal in uit te schrijven. Ook maakten ze tekeningen. Kira: ‘Jolanda heeft de mooiste zinnen uit de schriften gehaald.’ Nkosi: ‘En ook de mooiste tekeningen.’

Mats, Sam, Kira en Nkosi vinden het boek erg mooi geworden. Maar is het wel echt een boek? Dat is makkelijk te testen. Zit er emotie in? ‘Ja’, roept het viertal. Spanning? ‘Ja’. Humor? ‘Ja’. Kira: ‘En het einde is echt heel verrassend.’

Samen schrijven leverde niet alleen een boek op. Sam: ‘Ik heb ontdekt dat ik heel goed verhalen kan schrijven.’ Mats: ‘Ik kan niet goed over mijn vader praten. Maar ik schreef wel een heel hoofdstuk over Italië. Daar gingen we altijd samen op vakantie.’ Kira: ‘We hebben veel met elkaar gepraat in de klas. We kennen elkaar nu veel beter.‘ Nkosi: ‘En daardoor heb ik vrienden gekregen.’

 

De zeepkist van Boris en Joep

Twee keer in de week hebben Boris (11, rechts op de foto) en Joep (10) gymles op school. ‘In de gymzaal staat een houten auto met blokken erin’, zegt Boris. ‘Vorige week maakten we een grapje. We gooiden alle blokken eruit.’ Joep: ‘En toen gingen we om beurten in de auto zitten. De één erin, de ander duwde. Dat was vet.’

En nu willen Boris en Joep hun eigen houten auto maken. ‘Een zeepkist heet dat’, zegt Boris. De tekening van de auto is al klaar. De boodschappenlijst ook: wielen, een stuur, hout, verf. Joep: ‘We gaan de auto in de tuin van Boris bouwen.’ Boris: ‘Ik denk dat we er een half jaar over gaan doen.’

Geld
Maar eerst is er geld nodig. ‘Als we 22 euro hebben, kunnen we beginnen’, zegt Boris. Dat bedrag is bijna binnen, want de vrienden hebben al 17,50 euro. ‘We maken armbandjes en die verkopen we’, zegt Boris. ‘Ze kosten 30 cent.’ Joep: ‘Op school zijn er kinderen die ons helpen met het maken van de armbandjes.’

Als de zeepkist klaar is, gaan Boris en Joep zeker een keer meedoen aan een zeepkistenrace. ‘Die bestaan echt’, zegt Boris. Joep: ‘Je gaat van een berg af. Keihard.’ Moet er dan geen rem op de zeepkist komen? Boris en Joep kijken elkaar aan. ‘Een rem?!’, roepen ze tegelijk.  ‘Nee natuurlijk niet’, zegt Boris. Joep: ‘We willen ze hard mogelijk gaan.’

 

Gips voor Olivier

Ineens lag Olivier (9) op de grond. ‘Ik hing aan een tak, maar gleed weg’, vertelt hij. ‘Het was een tak bij de boomhut. Die hut heb ik samen met een vriend gemaakt.’ Oliviers arm deed wel zeer, maar ach. ‘We gingen gewoon door met spelen.’

Pas heel laat die avond, ging hij naar het ziekenhuis. ‘Ik kon mijn veters niet meer strikken’, zegt Olivier. In het ziekenhuis moest hij heel lang wachten. ‘Het was twaalf uur ’s nachts toen werd ik gegipst. Dat was nodig, zei de dokter. Er zat een kleine breuk in mijn pols.’ 

De arm van Olivier zit nu al een paar weken in het gips. ‘Maar volgende week, mag het eraf”, verklapt hij. ‘Dan mag ik gelukkig weer trainen voor voetballen en kan ik weer gewoon douchen. Zonder plastic zak om mijn arm.’

 

Mikki: ‘Mijn opa jaagt’

Een paar keer per jaar gaat de opa van Mikki jagen. ‘Hij heeft dan een groot geweer bij zich’, vertelt Mikki (9). ‘Hij schiet op fazanten en hazen.’ Mikki is nog nooit met haar opa meegeweest. ‘Mijn zus wel. Ze mocht een haas dragen die hij had geschoten. Die was heel zwaar.’

Wat er daarna met zo’n haas gebeurt? Dat heeft Mikki wèl eens gezien. ‘Als mijn opa thuis is, haalt hij eerst het vel eraf en daarna het vlees.’ Opeten hoort er ook bij. ‘Ik eet er ook wel eens van. Haas is heel lekker. Dus van mij mag mijn opa best jagen.’

 

Anne kweekt zonnebloemen

Anne (10) en Eva (9) zijn zusjes. Ze hebben een héle grote tuin. Hij is zo groot dat er zeker drieduizend zonnebloemen kunnen groeien. En dat is maar goed ook. Anna: ‘In het voorjaar hebben we zonnebloemzaadjes in de grond gestopt.” Eva: ‘Het waren er drieduizend.’

Nu, een paar maanden later, barst het van de zonnebloemen in hun tuin. ‘We verkopen ze’, zegt Anne. Eva: ‘Ze kosten vijftig cent per stuk.’ Het is hard werken, want ze moeten de bloemen in de tuin goed verzorgen. ‘Als het een dag niet regent, moeten we ze water geven,’ zegt Anne. Eva: ‘Daar zijn we twee uur mee bezig.‘

Winkel
Zolang de zon blijft schijnen, zullen er bloemen bijkomen. Dus misschien kan de winkel wel tot september open blijven. Anne: ‘Daarna kunnen we weer met vriendinnen afspreken.’ Eva: ‘Nu kan dat ook wel, maar het moet altijd bij ons.’ Niet dat dat een probleem is. Anne: ‘Meestal vinden ze het juist leuk om ons te helpen.’

De zusjes hebben al 1.582 bloemen verkocht. Het geld dat ze verdienen zit in een potje. Wat ze ermee gaan doen, weten ze nog niet. Eva: ‘We gaan in ieder geval iets aan een goed doel geven.’ En de bloemen die niet worden verkocht? Anne: ‘Die geven we weg. Dat doen we nu ook al als er bloemen over zijn.’ Eva: ‘De mensen die ze krijgen, worden er heel blij van.’

 

Annabel, Willie en Pukkie

Paarden? Pff. Annabel (9) had er eerst niets mee. Maar nu wel! ‘We zijn een week in Drenthe geweest’, vertelt ze. ‘Daar gingen we met een huifkar rondrijden.’ Het paard dat de huifkar trok, moest Annabel zelf verzorgen. Samen met haar zusje, vader en moeder. Annabel vond het zo leuk dat ze niet meer wil hockeyen of turnen. ‘Ik wil paardrijden.’

De kans is groot dat dat gaat gebeuren, want Annabel heeft sinds kort een verzorgpony. Niet één, maar twee. ‘Ze heten Willie en Pukkie’ vertelt ze. ‘Mijn zusje en ik moeten er drie keer in de week heen. We gaan ze borstelen en aaien. Over een tijdje mogen we er op gaan rijden.’

De zusjes zorgen er ook voor dat de stal van de twee pony’s schoon blijft. ‘Poep ruimen, vind ik minder leuk’, zegt Annabel. ‘Maar ik doe het wel.’ Het is dus hard werken bij Pukkie en Willie. Krijgt ze er geld voor? ‘Nee’, zegt Annabel. ‘We moeten er juist voor betalen.’ Eigenlijk best vreemd. ‘Ja’, vindt ook Annabel. ‘Maar ik denk dat het komt, omdat we het heel graag willen.’

 

Djerna en de negen regels

In de wijk waar Djerna (12) woont, gelden  negen gouden regels. De regels zijn bedacht door de leraren van haar school. Ze dachten: ‘Als iedereen zich aan deze regels houdt, wordt het nog leuker op school en in de wijk.’

Van de regel ‘Wij lossen ruzie met woorden op‘, leerde ze zelf het meest. ‘Ik ben nogal snel boos’, legt ze uit. ‘Nu ga ik niet meer slaan en schoppen. Ik ga ergens afkoelen. Of ik ga naar de juf om te praten. En als ik zie dat iemand een ander wil slaan, houd ik hem tegen. Eerst bleef ik kijken, omdat ik niet wist wat ik moest doen.’

Netjes
‘Wij houden de omgeving netjes’, vindt Djerna ook een goede regel. ‘Waarom  zou je lege blikjes op straat gooien? Als ik het zie, zeg ik er iets van.’

En dan is er nog ‘Wij groeten elkaar’. Dat vindt ze een goede vondst. ‘Op straat kijken mensen soms boos. Ik zeg dan expres ‘Hallo!’ Meestal gaan ze dan toch lachen.’

 

Max schrijft hiërogliefen

De oude Egyptenaren, die waren nog eens vet. ‘Ze waren heel rijk en hadden pyramides’, zegt Max (8). Hij leerde erover op school. ‘Egyptenaren schreven in hiërogliefen. Het lijkt wel een soort geheimschrift.’

Max kon de tekens eerst niet ontcijferen. Nu wel. Hij leerde zelfs zijn eigen naam schrijven in hiërogliefen. ‘Eerst moesten we oefenen. Daarna kregen we een stuk papier om op te schrijven. Heel hard papier en het heet perkament.’

Vroeger, vertelt Max, schreven de mensen altijd op perkament. ‘Het is gemaakt van riet en bloemen. Tenminste, als ik het goed heb onthouden. Want nu ik het zeg, klinkt het een beetje raar.’