Kee en Sasha spelen in Wiplala

Het boek Wiplala bestaat al heel lang. Wiplala is een klein mannetje dat per ongeluk een gezin klein tovert. Wiplala is nu ook in de bioscoop te zien. Voor de film moesten hoofdrolspelers Kee (12) en Sasha (11) heel klein worden. Hoe deden ze dat?

Kee: ‘Eerst maakten we opnames in Amsterdam. Daarna gingen we naar een speciale studio in Luxemburg.’ In die studio stond een greenscreen, een groot groen scherm. Sasha: ‘Vóór dat scherm moesten we acteren.’ Kee: ‘Maar er was niets anders te zien dan dat scherm.’ Sasha: ‘We moesten ons van alles voorstellen. Wegrennen en wegspringen voor zogenaamd gevaar.’

Truc
Wat is nu de truc van het groene scherm? Kee: ‘Met computers hebben ze later de groene achtergrond doorschijnend gemaakt. Dan hou je dus ons, de acteurs over. Die beelden plakten ze op de opnames die in Amsterdam waren gemaakt. Heel vet.’

Wat vonden ze het meest spectaculair? Sasha: ‘De scène waarin Atlas tot leven komt. Atlas  is een beeld dat bovenop het paleis op de Dam staat.’ Kee: ‘We moesten voor het groene scherm doen alsof we heel bang waren.’ Lastig? Voor Sasha niet: ‘Ik fantaseerde gewoon over ridders en zwaarden met diamanten erin.’

Een groter interview met Kee en Sasha stond in Inkie.

 

Robin en Rick: super snel 

Rennen door de bossen. Bergje op, bergje af. Robin (11, links op de foto) en Rick (10) doen niets liever. Nou ja, bijna niets liever. ‘Met modder is het nóg leuker’, zegt Robin. De broers zijn kei-goed in hardlopen. Robin: ‘Ik heb 40 bekers en 90 medailles gewonnen.’ Rick: ‘En ik heb 35 bekers en 73 medailles.’

Hardlopen is niet het enige wat Robin en Rick doen. Ze doen ook aan verspringen, hoogspringen en kogelstoten. ‘Robin: ‘Dat komt omdat we bij atletiek zitten. Onze club heet  Attila.’ Rick: ‘Maar hardlopen vinden we het leukste. Ik zat eerst op voetbal. Toen rende ik ook al het hele veld over.’

Pannenkoeken
Als Robin op z’n hardst gaat, rent hij 19 kilometer per uur. Rick haalt 17 kilometer per uur. Speciaal eten hebben ze daar niet voor nodig. Robin: ‘Ik eet gewoon, maar wel het liefst spaghetti of macaroni.’ Rick: ‘Pannenkoeken met stroop lusten we ook graag.’

Robin en Rick zijn nog lang niet op uitgekeken op hardlopen. Rick: ‘Ik wil heel graag meedoen aan de Olympische Spelen. Robin ook.’ Dan worden de broers dus wel elkaars concurrenten. Robin: ‘Dat geeft niet. Je kunt nog steeds aardig tegen elkaar zijn.’

 

Kiara schreef een boek

Kiara (11) zoekt ook overdag vaak haar bed op. Niet om te slapen, maar om te schrijven. ‘Dan pak ik mijn laptop en denk na over wat ik heb gedaan. Of over wat ik nog ga doen. Ik fantaseer erover. In mijn hoofd wordt het meestal heel spannend. Dat schrijf ik op.’

Op haar laptop staan een heleboel verhalen. Sommigen zijn af, sommigen nog niet. Eén verhaal is meer dan af: het is een boek geworden. ‘Ik was benieuwd wat anderen ervan zouden vinden’, zegt Kiara. ‘Daarom heb ik het opgestuurd naar een uitgever. Ze vonden het zó leuk dat ze er een boek van maakten.’

Trots
Het boek heet ‘Een ‘simpel’ uitstapje naar het museum!’. Kiara: ‘Het gaat over een klas die naar een museum gaat. Een museum over planeten. Daar gebeurt iets heel vreemds. Het leuke is dat alle kinderen in het boek echt bestaan. Het zijn mijn klasgenoten. Soms kloppen de karakters bij de namen niet, soms wel.’

Kiara is heel trots op haar boek. ‘De kinderen in mijn klas vinden het allemaal heel leuk. Ik ben ook al bezig met een vervolg. Dat gaat over een reünie. In mijn klas zijn al een paar stelletjes. Wel of geen kinderen krijgen, daar hebben we het wel eens over. Dat kan ik allemaal gebruiken voor mijn boek.’

Wil jij ook een boek schrijven? Kinderschrijfatelier schrijfletters kan je helpen!

 

Kayleigh ruimt rommel


Lege blikjes, chipszakken. Erger jij je aan troep op straat? Kayleigh (11) wel. Laatst, op haar vrije woensdagmiddag, kwam ze in actie. ‘Ik las in een boek op school iets over kinderen die een opruimactie gingen houden’, vertelt ze. ‘Dat wilde ik ook gaan doen. Er ligt veel rommel bij ons in de straten. Dat is vies. Het moet hier weer mooi worden.’

Samen met tien andere kinderen ging Kayleigh op pad. Met grijpers ruimden ze de rommel op. Van lege bierflesjes tot stukken oude krant. ‘Ik gooi zelf nooit iets op de grond’, vertelt Romy (11) die ook mee hielp.  ‘Als ik iemand iets op straat zie gooien, zeg ik er iets van. Dat durf ik best.’

Paardrijles
Na een uur werken vonden de opruimers het mooi geweest. De vuilniszakken waren  vol en er was nog meer te doen die middag. Zo moest Kayleigh nog naar paardrijles. Romy moest haar huiswerk nog afmaken.

Waren de twee vriendinnen tevreden? ‘Ja’, zegt Romy. ‘Want ook de andere kinderen hebben veel afval opgehaald.’  Kayleigh: ‘Als ik nu iemand zie die iets op de grond gooit, dan word ik heel boos.’ 

 

Inge verkoopt stukjes fietspad

Bij de ingang van een supermarkt staat Inge (11).  ‘Wilt u één meter fietspad adopteren?’, vraagt ze aan iedereen die voorbij komt. Huh? Inge legt uit: ‘Ik zamel geld in voor een fietspad. Ik woon in Haghorst en veel kinderen in ons dorp gaan in Oisterwijk naar de middelbare school. Dat is twaalf kilometer fietsen. Drie kilometer daarvan is heel gevaarlijk.’

Het stuk is gevaarlijk omdat er geen fietspad ligt. ‘Het is een smalle weg. Auto’s kunnen maar net langs elkaar. Fietsers worden vaak in de berm geduwd. Laatst zijn er twee ongelukken gebeurd.  Een jongen brak zijn voet en een meisje liep een zware hersenschudding op.’

Daarom vindt Inge dat er een fietspad moet komen. Andere kinderen helpen haar bij de actie. Hoeveel het fietspad gaat kosten?  ‘2,3 miljoen euro’, zegt Inge. ‘Zoveel geld halen we natuurlijk niet op. Iedereen kan één meter fietspad adopteren voor 2 euro 50. Als veel mensen meedoen, gaat er hopelijk iets gebeuren.’

Als het fietspad niet doorgaat, krijgt iedereen zijn geld terug. ‘Echt waar?’, zegt een meneer tegen Inge. Hij zoekt naar zijn portemonnee. ‘Dat is netjes van jou. Maar weet je, ik hoop dat dat niet nodig is. Het fietspad moet er gewoon komen.’

Een groter verhaal over Inge stond in Kidsweek.

 

Sara schaatst vegetarisch

Samen met haar klasgenoten, kreeg Sara (9) schaatsles. Binnen op een schaatsbaan. ‘Ik heb al vaker schaatsles gehad’, zegt Sara. ‘Toen heb ik geleerd dat je het beste op je billen kunt vallen. Daar zit het meeste vet. Als je op je armen valt, breek je makkelijk je pols.’

Een muts was verplicht bij de schaatsles. Oeps! ‘De eerste les was ik vergeten een muts mee te nemen. Ik mocht er toen eentje lenen. Er stond Unox op, van de rookworst, maar ik ben vegetarièr! Ik heb de muts maar omgedraaid. Dan zag je het niet.’ 

Treintje
Drie keer mocht de klas komen schaatsen. Ze kregen allerlei oefeningen: op één been schaatsen, gehurkt schaatsen, een treintje maken.  Sara vond het heel leuk. Maar dat gold niet voor iedereen. ‘Eén jongen vond het helemaal niet leuk. Hij viel ook steeds. Dat vond ik zielig.’ 

Hoe leuk het schaatsen ook was, één ding is nog leuker. ‘Buiten schaatsen’, zegt Sara. ‘Op de vijver, met allemaal mensen om je heen die je kent. En op het laatst warme chocomel. Dat is gezellig.’

 

Femke wordt kunstenaar

Verf, kwast en papier. Meer heeft Femke (7) niet nodig om de middag door te komen. Schilderen is haar grootste hobby. ‘Ik schilder van alles’, zegt ze. ‘Mijn kamer hangt vol. Maar bloemen vind ik het allermooist.’

Aha! Dus daarom zit ze vandaag buiten: ze schildert een bloem na. ‘Nee’, zegt Femke. ‘Ik vind het gewoon fijn om buiten te zijn. De bloem die ik maak, zit in mijn hoofd. Hij komt er vanzelf uit. Ook de kleuren.’ 

Schildersdoek
In plaats van een stuk papier, gebruikt Femke vandaag een schildersdoek. Dat doek staat op een schildersezel. ‘Ik maak niet vaak iets op doek. Het voelt anders. Het remt een beetje af. Eigenlijk vind ik het best fijn.’ 

Als de bloem klaar is, zet ze haar handtekening onderaan het schildersdoek. Dat doen alles kunstenaars. ‘Ik wil ook kunstenaar worden’, zegt Femke. ‘Dan kan ik mijn schilderijen verkopen. Voor deze bloem zou ik tien euro vragen.’ 

 

Tijs/Thomas

Tijs heet Tijs. ‘En gelukkig geen Thomas’, zegt hij. De achternaam van Tijs (12) is namelijk ook Thomas. ‘Veel mensen zeggen: ‘Het zou grappig zijn als je ouders je Thomas hadden genoemd.’ Maar dat lijkt me helemaal niet grappig. Thomas Thomas. Die naam wil ik niet hebben.’

 

Nikki vangt mieren

Op de grond staat een lege glazen pot. Er zaten ooit sperziebonen in. Naast de pot zit Nikki (7). Ze zit op haar hurken en tuurt naar de tegels. ‘Kijk! Daar is er een!’, roept ze en schuift een stukje verder. ‘Zie je wel! Een mier. Die wil ik hebben.’

Dat valt nog niet mee. De mier is supersnel en loopt niet zomaar op Nikki’s hand. Of ze haar hand nu plat houdt of recht: de mier botst er wel tegenaan maar klimt niet op haar hand. Dan is hij het spelletje beu en loopt het gras in.

Potje
Maar Nikki geeft niet op. Daar is de volgende mier. Weer zet ze haar hand plat op de grond. Hebbes! Hij loopt zó haar hand op! Maar nu moet hij nog in het potje. Weet de mier veel. Hij blijft maar rondjes lopen op Nikki’s hand. Ze schudt nog eens goed met haar hand. ‘Ja’, roept ze ‘Ik heb hem.’

En nu? ‘Ik heb gras in het potje gedaan, dus hij kan lekker zacht zitten’, zegt Nikki. ‘En ik ga er hagelslag indoen, dan kan hij eten. Misschien moet er ook nog water bij. Ik weet eigenlijk niet of mieren drinken. En vanavond laat ik hem weer los. Anders is het zielig. Leuk. Ik noem hem Keesie.’